In de onstuimige nacht van 21 oktober overleed mijn geweldige mama. Een week later, afgelopen donderdag, vierden we haar leven. Met mijn overmoedige hoofd heb ik mijn ouders beide al jaren geleden beloofd dat ik zou spreken op hun uitvaarten, dus daar stond ik dan, donderdagmiddag 28 oktober, in het uitvaarcentrum van de Dela in Uden. Dit is wat ik te zeggen had.
Vorige week donderdag werd ik ’s morgens wakker met het vage idee dat ik een arm miste. Maar dat bleek niet zo te zijn: ik had ze alletwee nog. Goh, dacht ik. Dan mist er iets anders wat heel belangrijk is. Pas daarna besefte ik wat dat was. Het ergste wat ik jarenlang heb gedacht dat er kon gebeuren, was gebeurd. Mama is dood.
Heel lang geleden, ik was echt nog heel klein, toen mama me op een avond, zoals elke avond, naar bed bracht, vroeg ik haar ineens wanneer ze dood zou gaan. En hoe het dan verder moest met mij. Ik begon toen net te beseffen dat het leven niet voor altijd is en de gedachte dat ik ooit verder moest zonder mama of papa was zo vreselijk dat ik heel erg moest huilen.
Mama verzekerde me dat dat nog heel erg lang zou duren. Gelukkig had ze gelijk.
Mama. Degene die altijd muziek aan wilde hebben, waar ze ook was. Degene waarmee ik samen in de keuken stond te huilen toen Freddie Mercury was overleden. Die net als ik ook niet kon kiezen wat nou écht haar favoriete LP van The Beatles was. Die fan werd van The Police toen ze bij Rockpalast optreden van hen had gezien. Die gek was op Elvis, maar een hekel had aan die ene kerstplaat die hij heeft gemaakt, Blue Christmas. Degene die, toen ik haar mijn eerste tattoo liet zien en zei “hij is echt, hè” verzuchtte: “Daar was ik al bang voor.” Mijn mama. De beste mama. De liefste mama.
Niet al te lang geleden ging het ineens snel veel slechter met mama. Toen Yvette en ik op een avond bij haar en papa waren om met z’n vieren te praten over de situatie zei ik tegen mama: “Ik zou wel willen dat je 120 jaar oud werd, en zelfs dan is het niet genoeg.” Mama zei daarop dat 120 worden haar toch wel een beetje te veel van het goede leek.
Het is logisch en natuurlijk dat een kind afscheid moet nemen van haar ouders in plaats van andersom. Maar lieve mensen, zoals velen van jullie inmiddels weten: leuk is verdomme anders. Ja toch.
Weet je wat me heel erg kan raken? Het besef dat er straks geen dingen meer zijn die mama pas nog heeft gebruikt of aangeraakt. Een zakdoekje, een pen, een pyjama. Ik heb een vest van mama thuis, een vest dat ik heb meegenomen de avond voordat ze naar de hospice ging, en daar knoeide ik meteen diezelfde avond tandpasta op. En dat heb ik er aan de wastafel met water uit staan spoelen, met een zeiknat vest tot gevolg natuurlijk. Maar ik vond het onverdraaglijk dat ik dat vest, dat rook naar het huis van mijn ouders en naar mama, in de was zou moeten gooien en dat het dan alleen nog maar naar mijn wasmiddel zou ruiken.
Het is een week na de dag dat ik jarenlang dacht dat alles op zou houden, maar alles blijk er nog te zijn. Nou ja, alles… Wat ik moet missen, is mijn moeder. En het veilige idee dat ze er gewoon is, dat ik haar ’s avonds gewoon even kan bellen of dat ik gewoon in de auto kan stappen en naar haar toe kan gaan.
Mama had er altijd een hekel aan om “ik hou van jou” te zeggen. Dat vond ze fake, dat is iets wat mensen in films tegen elkaar zeggen. En iets Amerikaans, een soort van stopzinnetje bij het afscheid. “I love you!”, in plaats van “doei” of iets dergelijks. Het voelde als een uitspraak van boordkarton. Daar was ik het altijd volmondig mee eens.
Maar in de laatste weken heb ik het zo vaak tegen haar gezegd dat ik het niet meer kon tellen. “Ik hou van jou, mama.” Eerst zei ze daarop terug: “Ja maar niet op die Amerikaanse manier hè!” Maar dat werd uiteindelijk: “Ik ook van jou. Van jullie allemaal.” En één van de laatste keren zei ze op mijn ‘mama, ik hou van jou’: “Ik ook van jou. Heel erg veel.”
En meer dan dat heb ik nu ook niet te zeggen. Ik hou van jou, mama. Heel erg veel.