Vorige week wilde ik een blog schrijven in het kader ‘persoonlijk’, maar ik kwam er niet toe. Ik begon een paar keer opnieuw, maar het liep voor geen meter, alle keren niet. De dingen die ik schreef waren zelfs clichématig, en toen ik dat probeerde te omzeilen schreef ik bijna iets wat niet helemaal klopt over iemand die daar zelf niks meer over kan zeggen omdat hij er niet meer is. Dus hing ik voor de week mijn pen (of toetsenbord, heheh) aan de wilgen en werd het weekend.
Vandaag begin ik opnieuw aan een blog, en eigenlijk was het de beurt aan ‘inspiratie’, maar dat is nu even niet aan de orde. Wat ik wil schrijven is vooral persoonlijk.
Gisteren was ik bij mijn beste vriend. Degene waarmee ik ongelofelijk vaak ging eten, waar ik concerten mee bezocht en waarmee ik avondenlang kon zitten filosoferen, nachtenlang zelfs, tot we opmerkten dat het alweer licht begon te worden. Gisteravond zat ik in de stoel naast zijn bed en hij sliep. En dat was het.
Het voelde niet raar, het voelde niet eens nieuw of verdrietig vreemd genoeg. Misschien omdat hij eindelijk rustig was, rustig adem haalde, kalm leek. Want al het andere is een strijd: bewegen, ademen, zelfs overeind zitten is op het moment ondoenlijk voor hem. En dat is heftig om te zien, veel heftiger dan hem in alle rust te zien slapen.
Nu ik zo terugkijk naar gisteravond vind ik het typisch dat ik op dat moment helemaal niet dacht aan alle dingen die we met elkaar hebben meegemaakt, alle leuke dingen die we hebben gedaan, aan hoe keihard we konden botsen en aan hoe veel we van elkaar houden. Daar ben ik nu pas weer mee bezig. Maar terwijl ik daar naast zijn bed zat dacht ik eigenlijk aan helemaal niets.
Een half uurtje eerder zei ik tegen hem dat ik wel weg kon gaan als hij wilde slapen, en hij antwoordde: “Maar jouw aanwezigheid is zo fijn.” Dus was het eigenlijk heel natuurlijk dat ik gewoon bleef zitten terwijl hij zich met veel moeite omdraaide en in slaap viel. En gewoon een muziekje aanzette en verder alleen daar zat.
Toen hij weer wakker werd en het hem was gelukt overeind te gaan zitten hielden we elkaar vast. Alleen dat. Armen om elkaar heen, en verder niks. Na een heel lange tijd fluisterde hij tegen me: “Ik hou zo van je. Oneindig veel.” En misschien maakt die oneindigheid het ook wel zo natuurlijk allemaal. Wij zijn zielen die elkaar al levens lang kennen. En na dit leven hebben we nog steeds eeuwigheden – oneindig.
Toch moest ik toen ineens huilen, en moet ik weer huilen nu ik dit opschrijf. Want wat we hadden in dit leven, dat mis ik nu al. Daar schreef ik kortgeleden over op m’n andere blogsite. En we hadden allerlei plannen, dingen die allemaal “nog wel eens” zouden komen, dingen die we “binnenkort” zouden plannen, dingen die we “snel” zouden gaan doen. Al die dingen komen niet snel, binnenkort of nog wel eens; ze komen nooit meer in dit leven. En daar komen mijn tranen dan ook vandaan.
Dermot Kennedy zingt in zijn nummer Better Days: “You never count the hours until they’re running out.” Hoewel de tekst van het liedje gaat over het hebben van geduld, slaat hij met die ene zin wat mij betreft de spijker op z’n kop over het leven zelf. We denken altijd dat we overal de tijd voor hebben. Hoe vaak is er niet tegen jou gezegd dat je nog een heel leven voor je hebt, dat je tijd nog wel komt, dat je nog even moet wachten, dat het heus wel gaat gebeuren in de toekomst? Maar soms heb je geen heel leven meer voor je. Soms zelfs geen maanden of weken meer. En laten we wel wezen: de toekomst is er nog niet en het verleden is al weg, iedereen heeft alleen nu. Dat realiseren we ons echter meestal pas als de tijd bijna om is, als uitstel permanent afstel betekent.
We hebben niet alle tijd, schreef Marcia Luyten gisteren in een column in De Volkskrant. We denken altijd dat we tijd te over hebben, en we realiseren ons pas dat dit niet zo is wanneer de tijd al onomkeerbaar voorbij is. Voor je het weet heb je geen uren meer om te tellen en is er geen tijd meer om uit te stellen. Ik wou dat Erwin en ik eerder ons reisje naar Berlijn hadden gepland. Dat we samen nog een keer naar Londen waren geweest. Dat we al die sterrenrestaurants gewoon al hadden bezocht in plaats van te wachten op bijzondere gelegenheden.
Natuurlijk is de nabijheid die we hebben het belangrijkste. Maar anders dan de liefde is het leven wel eindig. Dat weten we allemaal best, maar we beseffen het zelden. Tot blijkt dat het zo is.
Oké, misschien is dit blog onder het motto ‘persoonlijk’ dan toch ook een beetje inspirerend. Stel niet uit. Wacht niet tot dingen anders of beter worden. Je weet nooit wanneer “je hebt nog een heel leven voor je” verandert in “het kan niet meer”.